KUNSTENPLATFORM PLAN B

Interview: Menzo Kircz

Dit interview origineel geschreven door Vincent Focquet voor de publicatie die werd gemaakt i.h.k.v. Kunstenfestival PLAN B 2018. De publicatie vind je hier terug. 

Theatermaker Menzo Kircz (°1989) studeert dit jaar af aan de drama opleiding van KASK School of Arts. Tussen het schrijven van zijn thesis door maakt hij tijd voor een gesprek over de verbeelding en hoe we ons daarvan kunnen bedienen. 

Vincent Focquet: Wat heb je naar jouw gevoel in de vijf jaar aan KASK geleerd? 
Menzo Kircz: Ik heb vooral geleerd geduld te hebben en mezelf niet serieuzer te nemen dan mijn werk. Tijdens mijn uitwisseling in Finland besefte ik dat de manier van werken aan KASK maar één heel erg specifieke manier is. Dat was een bevrijding omdat ik plots meer naar mezelf kon luisteren. Het gaat er dus om je zo weinig mogelijk aan te trekken van die specifieke verwachtingen en zoveel mogelijk je eigen parcours te lopen.

Wat staat je hierna te wachten? 
Ik weet niet of ik mezelf wil blijven zien als theatermaker. Maar wat dan wel? Vooral door blijven werken lijkt me. Het kunstwerk is voor mij niet zozeer een doel maar wel een middel.

Welk doel dient het middel kunst dan voor jou? 
Ik probeer bloot te leggen welke regels er van toepassing zijn op ons leven en hoe we met die regels kunnen omgaan. Het is voor mij heel erg belangrijk dat het niet stopt bij het blootleggen van bestaande dynamieken. Ik wil ook mogelijke toekomsten onderzoeken. Ik hecht heel erg veel waarde aan verbeeldingskracht.

Wat betekent verbeelding voor je? 
Een voorbeeld in het negatieve is Margaret Thatcher en haar “There is no alternative”. Dat is een directe aanval op de verbeelding. Je hoort mensen altijd praten over een gebrek aan politieke verbeelding. Ik denk dat er van dat soort verbeelding geen sprake kan zijn zonder verbeelding tout court. Je moet de wereld anders kunnen voorstellen, voor je haar kan veranderen. Mijn werk is hopelijk een oefening in het verbeelden. In onze maatschappij is immers alles al een beeld, zo hoef je niets meer te verbeelden. Je hoeft je alleen maar te herinneren wat je eerder al zag.

Welke rol speelt die verbeelding je werk? 
Ik probeer dingen te maken die de verbeelding van de toeschouwer aanzetten. Mijn werk opent zich als het ware voor een zeer associatieve blik. Zo kan je jezelf als toeschouwers deel maken van het stuk. 

Wat bedoel je met de zoektocht naar een taal in de beschrijving van Onduidelijke Correspondenties
In deze voorstelling zit ik met mijn publiek aan tafel.  Bij me heb ik een tekendoos vol met schijnbaar belangeloze dingen die ik op straat heb gevonden. Met die objecten probeer ik een betekenis over te brengen. Daarvoor spreek ik dus de verbeelding aan. Zo vormt zich een beeldtaal waarin de betekenis nog niet vast staat. Het is telkens opnieuw aan het publiek en mezelf om samen te onderhandelen wat de dingen betekenen. Soms is zo’n betekenis heel eenduidig, dan vinden we met z’n allen: dit betekent dat. Maar heel veel dingen zijn minder duidelijk, dan kunnen toeschouwers voor zichzelf verbeelden wat de dingen op tafel zijn.

Onduidelijke Correspondenties bevat ook taal in de zin van tekst. Waar komt die vandaan? 
Omdat het hele stuk volgens mij over communicatie gaat voelde ik de nood aan tekst. Het menselijke bestaan is eigenlijk een grote miscommunicatie. We proberen elkaar de hele tijd te begrijpen maar dat lukt maar halvelings. De tekst in de voorstelling gaat voor mij daarover. Het idee van de briefwisseling kwam door Fritzi ten Harmsen van der Beeks prachtige gedicht Onduidelijke correspondentie en de nadelige gevolgen, in twee verzen. Daardoor ben ik ook brieven gaan schrijven. Zo ontstonden de twee mensen (A. en O.) en de poging tot communicatie tussen hen. Het toont de beperktheid van woorden. Ook van die woorden, net als van de dingen in mijn tekendoos, staat de betekenis niet vast. We moeten ze steeds opnieuw verbeelden. 

Het menselijke bestaan is eigenlijk een grote miscommunicatie. We proberen elkaar de hele tijd te begrijpen maar dat lukt maar halvelings.

Benjamin Verdonck was je mentor bij het maken van de voorstelling. Wat leerde je van hem? 
Dat vraag ik me ook nog steeds af. Wat wij doen ligt heel erg dicht bij elkaar, maar het is niet hetzelfde. Wat goed werkte is dat Benjamin niet geprobeerd heeft om mijn werk meer zoals het zijne te maken. We hebben het meer gehad over wat het inhoudt om voorstellingen te maken. De twee dingen die ik van hem geleerd heb zijn heel erg vanzelfsprekend, maar door ze op het juiste moment te horen werkte dat heel goed. Zo leerde ik enerzijds het belang van de combinatie van intellectuele interesse en goesting, en anderzijds de nood aan strengheid. Je moet je ideeën niet te vlug goed vinden en het is goed om jezelf regels op te leggen zelfs al verander je die regels de volgende dag opnieuw.  

Uit Onduidelijke Correspondenties spreekt een ongelooflijke zachtheid en zorg voor zowel dingen als voor mensen. Kies je daar bewust voor? 
Ik heb er geloof ik niet bewust voor gekozen maar toen ik merkte dat die zorg er plots was heb ik het bewust gecultiveerd. Ik heb ervoor gekozen omdat de objecten die ik gebruik normaliter als waardeloos beschreven zouden worden. Het zijn dingen als dopjes, steentjes en vieze papiertjes om sigaretten mee te rollen. Ik vind het heel erg mooi om met z’n allen zorg te dragen voor deze dingen. Dat is veel moeilijker dan zorgen voor dingen die je liefhebt. Maar het is juist heel erg belangrijk om zorg te dragen voor dingen die veel abstracter zijn, de ander of de vreemdeling bijvoorbeeld. 

Dat zorgen doe je samen met je publiek? 
Ja, in die zin is het essentieel dat de voorstelling tot stand komt tussen de mensen en mezelf. Ik wil niet mijn vaardigheid als verteller tonen. Ik wil dat we samen iets maken, ergens zorg voor dragen en er waarde aan toekennen. Dat is iets heel anders dan wanneer ik bepaal wat waardevol is. In dat geval zijn we niet aan het onderhandelen. In mijn werk zit een impliciete reflectie over de waarde en aan welke dingen we ze kunnen toekennen.

In mijn werk zit een impliciete reflectie over de waarde en aan welke dingen we ze kunnen toekennen.

Zo komen we als vanzelf bij de workshop die je in het kader van PLAN B zal geven. Wat ben je daar van plan? 
Het idee is om met mensen die dat willen te bouwen aan een schaalmodel van Bekegem met dingen die we op straat vinden. Het hoeft echter geen letterlijke kopie van Bekegem te zijn. Stel nu dat mensen vinden dat Bekegem niet een maar twee voetbalvelden nodig heeft dan bouwen we er gewoon twee. Zo onderhandelen we, nu in de concrete context van Bekegem, opnieuw wat van waarde is.

Door de manier waarop je je publiek aanspreekt maakt je werk breed toegankelijk. Waarom is dat van belang? 
Ik wil geen kunst maken die enkel gewaardeerd wordt door mensen die ook kunst maken. Al ben ik heel blij dat ook dat soort kunst er is. Ik merk echter dat ik niet goed snap waarom ik dat zou doen. Ik wil maatschappelijk relevant werk maken, niet door het thematiseren van de maatschappij maar door het werk op een bepaalde manier in de wereld te plaatsen. Dat kan zowel slaan op de manier waarop het werk tot stand komt, als de manier waarop het getoond wordt. De dingen die ik maak ontstaan vaak op een collectieve manier. Dat zie je heel expliciet in de workshops maar ook in mijn ander werk is dat van belang. 

Ik wil maatschappelijk relevant werk maken, niet door het thematiseren van de maatschappij maar door het werk op een bepaalde manier in de wereld te plaatsen.

Helpt het dan om de kunstinstituten te verlaten? 
Ik denk van wel. Met Onduidelijke Correspondenties trek ik bewust uit het theater en speel ik in cafés en bij mensen thuis. Dat doe ik omdat het theater een soort reservaat is geworden voor de verbeelding. Er is geen probleem met dat reservaat maar het wijst erop dat buiten de grenzen van dat reservaat niet zo veel plek meer is voor verbeelding. Verbeelding binnen het theater alleen is voor mij niet genoeg. We moeten ons die plek daarbuiten dus weer gaan toe-eigen.

Beelden: © Leontien Allemeersch