Het onderzoeksplan: Nina de Vroome
Dit interview is deel van een reeks interviews die gemaakt werden aan de start van Veldwerk III. Ze bieden een blik in de praktijk van de deelnemende kunstenaars en polsen naar de manier waarop ze aan hun onderzoeksproject beginnen. Op deze website kan je ook de rest van hun traject volgen. Hier aan het woord: Nina de Vroome.
Ik ontdekte Bois-Du-Luc een aantal jaar geleden, samen op reis met mijn moeder. We bezochten er het mijnmuseum en stootten er op een cité die nog bewoond was. Terwijl we onze boterhammen aten, maakten we kennis met een groep spelende kinderen. We vertelden dat we uit Nederland kwamen, waarop ze heel oprecht vroegen of we daar dan ook kleurentelevisie hadden. Het leek even alsof ze daar in een afgesloten wereld leefden, ver weg van de realiteit. Dat is natuurlijk niet echt zo - bovendien leven kinderen altijd een beetje in de afgesloten wereld van hun fantasie - maar het zette mij wel aan het denken: die cité als een wereld op zich.
Ik legde meteen ook de link met De vergeten straat van Louis Paul Boon. Dat boek vertelt het verhaal van een doodlopende straat die tijdens de modernisering van een stad volledig van de wereld wordt afgesloten door de aanleg van een spoorweg. De mensen die er wonen creëren er een microkosmos, een utopische samenleving . Omdat Bois-Du-Luc zo afgezonderd lijkt, vraag ik mij af of er ook hier een soort van miniatuursamenleving heeft bestaan, en hoe de vorm van deze cité bepaalt op welke manier de mensen met elkaar leven. De achterliggende structuur, gevormd door de industrie en een gezamenlijke strijd voor sociale rechten is weg. Wat overblijft is de geschiedenis en de architectuur. Een geschiedenis van betogingen en gemeenschappelijke doelen, een architectuur die gericht is op controle. Zo is het huis van de directeur gebouwd zodat hij een overzicht heeft op de arbeidershuizen.
Ieder aspect van die plek is bedacht vanuit een idealistisch en paternalistisch uitgangspunt. De uitbuiting van de arbeiders was niet alleen van economisch belang, maar evengoed een ideologisch project. De directie was als een vader die waakte over het arbeidersleven. Het sociale leven werd volledig door hem georganiseerd: het café met parochiezaaltje, de fanfare, de kerk, etc. Het geld dat in de mijn werd verdiend, werd voor het grootste deel uitgegeven binnen de cité, en zo ontstond een gemeenschap die in ieder aspect werd gecontroleerd. Tegelijkertijd kan je er ook met een nostalgische bril naar kijken. De werkomstandigheden waren afschuwelijk, maar mensen waren wel betrokken met elkaar. Nu leeft iedereen comfortabeler, maar fundamenteel eenzamer.
Ik wil Bois-Du-Luc vanuit verschillende standpunten benaderen. Je kan vanuit het perspectief van de mijn kijken hoe de cité is ontstaan, vanuit het standpunt van de geschiedenis, maar ook vanuit het standpunt van traditie of folklore. Zo is er bijvoorbeeld de rondgang van het beeld van de heilige Sint-Barbara.
Het idee van een re-enactment om contact te leggen met de geschiedenis vind ik een interessant gegeven. Op die manier kan je de geschiedenis letterlijk tot leven wekken. De rondgang van Sint-Barbara is een traditie die bijna was uitgedoofd maar nu terug is opgepakt, dat is op zich al bijna een re-enactment van een religieuze traditie. Het lijkt mij interessant om sommige zaken uit de mijngeschiedenis tot leven te wekken.
Een belangrijk voorbeeld hiervan vond ik in La Commune van filmregisseur Peter Watkins uit 2000. De film is een historische re-enactment van de Parijse commune in 1871, waarbij een groep een eigen gemeenschap opzette gebouwd op een rechtvaardiger systeem met gelijkheid tussen man en vrouw, een eerlijker loon voor de arbeiders, collectieve besluitvorming, etc. Het proletariaat werd gespeeld door arbeiders en mensen met een migratieachtergrond. De elite werd gespeeld door rijke Parijzenaars. Samen met hen nam Watkins oude teksten en pamfletten door, ze lazen zich in en informeerden zich. Het was een uitnodiging om politiek denken mogelijk te maken. Door de gebeurtenissen in 1871 na te spelen via wie ze vandaag zijn, kregen de deelnemers een hele directe relatie met die geschiedenis. Niet alleen als iets dat in het verleden is, maar ook als iets dat vandaag nog bestaat en nieuw leven kan ingeblazen worden.
Still uit La Commune, Peter Watkins (2000)
Ook de binnentuinen bieden een interessant perspectief op de plek. Ik vraag mij af of er interesse is om daar samen een collectief project op te starten. Hoe dit precies in zijn werk zou gaan weet ik nog niet, maar ik wil in ieder geval op zoek gaan naar lokale samenwerkingen. Muzikanten die een concert willen organiseren in de kiosk, iemand die veel afweet van tuinonderhoud en daar mee zijn schouders wil onderzetten,... Daarbij is het dan wel belangrijk dat ik niet alles organiseer maar ook mensen met elkaar in contact breng. Zo ontstaan er dan misschien nieuwe gewoontes of blijvende ontmoetingen, met de tuin in het hart van een collectief project.
Film is een interessant medium om verschillende perspectieven samen te brengen. Het is een manier om audiovisueel na te denken over een plek. Het heeft iets chaotisch en toch gericht. Ik schrijf ook, maar dat is voor mij eerder een manier om contemplatief observaties om te zetten in tekst. Film is onvoorspelbaarder, gevaarlijker. Je probeert dingen en bent daarin heel kwetsbaar. Dat is spannend.
Bovendien is het een perfect alibi om met mensen te praten en samen te zoeken. Dat heeft iets performatiefs, want zodra je een camera richt op iemand gaat die persoon iets ‘doen’ en wordt het een filmische handeling. Ik stel mij daarbij eerder onwetend op, ook al heb ik onderzoek op voorhand gedaan. Als ik rushes terugzie van opgenomen gesprekken dan merk ik dat ik heel weinig praat en lange stiltes laat vallen. Door die openingen beginnen mensen te praten. Ik laat me leiden door toevallige ontmoetingen die voortkomen uit mijn aanwezigheid op de plek.
Ik ben vaak bezig met de relatie die mensen hebben met ‘natuur’ en onze man-made omgeving. We creëren een fictie van natuur om ons heen, terwijl dit in realiteit landschappelijke, urbanistische en politieke keuzes zijn. Overal worden beslissingen gemaakt, over de omvang van natuurgebieden, hoe die natuur onderhouden moet worden, op welke manier landgebruik ecologisch kan worden, etc. In België en Nederland bestaat er geen wildernis. De natuur bestaat uit parken met of zonder hekken daarrond. Het ervaren van een wildernis is toch nog iets anders. Daar voel je dat er een wereld is die ons niet nodig heeft. Ik ben zelf opgegroeid in een dorp, speelde veel in het bos en kreeg daar een gevoel van wildernis, van uitgestrektheid, chaos en zelfs een hint van gevaar. Als ik nu naar die omgeving kijk, merk ik op hoezeer ieder perceel wordt gecontroleerd en onderhouden. Ik besef dat de ervaring van ‘natuur’ bij ons vooral een fantasie is die bij uitstek door kinderen wordt opgeroepen.
Tegelijk zijn er bewegingen die dat romantische beeld net willen opwaarderen. Denk maar aan BoerBurgerBeweging in Nederland. Zij zetten de boerenstiel neer als een familiaal gebeuren op een hoeve met een paar dieren. Dat heeft weinig met de realiteit te maken. Boeren worden juist gedwongen om steeds groter te worden, gigantische leningen aan te gaan en zwaar te investeren in automatisering en schaalvergroting. De fictie van het boerenbedrijf, en de politieke kracht van die beeldvorming vind ik heel interessant.
Het wordt steeds moeilijker om mijn naïeve blik de volledige vrijheid te geven. Tegelijk geloof ik dat je als kunstenaar geen wetenschapper bent. Je moet niet proberen om etnograaf te worden. Misschien juist daarom vind ik het genre van de documentaire interessant, omdat het iets heel ouderwets en didactisch kan hebben: het kan een stukje van de wereld tonen, alsof je in een les zit. In mijn laatste film Globes heb ik met die didactische taal geëxperimenteerd. Hoe kan ik de dingen uitleggen op een mooie manier en dat omzetten in een filmische ervaring? Als je nadenkt hoe iets uit te leggen, daagt dit je ook uit om over vorm na te denken. Waar heb je bijvoorbeeld een close-up nodig om iets uit te vergroten en zo duidelijker te maken? Film is altijd een schematisering en reductie van de werkelijkheid. Als je die reductie als uitgangspunt neemt, kom je tot een interessante vraagstelling. Veel films of documentaires proberen de werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen, zonder te tonen dat het slechts een uitsnede is. Ik vind het net interessant om te focussen op die uitsnede. Daarom zoom ik ook graag letterlijk in op dingen, zodat je ziet hoe de brokstukjes samen een geheel vormen.
Bois-Du-Luc trekt me aan vanwege de schijnbare eenvoud. Van bovenaf bekeken is het een kruis, een heel schematische vorm. Ik kan mij inbeelden dat ik aan de slag ga met vignettes die samen een uitsnede van die plek geven.
Hier zie je een foto van de cité: rond het kruis zijn de arbeiderswoningen. Als je naar het zuiden gaat, kom je bij het huis van de directeur, die dus uitkijkt over de hoofdweg van de cité. Links daarvan ligt de ingang van de mijn. Merk op dat de mijnwerkers dus altijd langs het huis van de directeur wandelden op weg naar hun werk. De locatie van het directeurshuis was het meest prominent in het grondplan, niet de mijn zelf. Dit zegt dus veel over het concept van de cité. Het huis van de directeur als zwaartepunt, niet de mijn. De directeur is de regisseur van het leven van de arbeiders. Hij controleert, keert uit, ontslaat of neemt aan, en organiseert het hele leven van de arbeiders. Iedere dag op weg naar de mijn worden zij daaraan herinnerd.
Wat verder opvalt zijn de grote groene ruimtes in het midden van de huizenblokken. Er staan een aantal bomen, kleine tuinhuisjes en zijn onderverdeeld in individuele percelen. Ik ben benieuwd waar deze ruimten vroeger voor gebruikt werden, of er gemeenschappelijke grond was of is en waarvoor het gebruikt wordt. Spelen de kinderen er, groeit er groenten of fruit?
Er zijn ook geen auto’s te zien op de foto. Misschien staan er nu een paar onder de bomenrij in de hoofdlaan. De cité is niet gebouwd voor mensen met auto’s. Men ging te voet van huis naar werk, van het werk naar het cafeetje en het winkeltje. Er bestond veel minder buitenwereld dan nu. De mensen leidden hun leven in de cité. Vandaag leven mensen veel meer verbonden met omliggende dorpen en steden, leggen veel grotere afstanden af. Ik vraag me af hoe de huidige bewoners hun geografische afscherming - of afscheiding ervaren. Hoe zijn zij nu met de buitenwereld verbonden?