Briefwisseling tussen Kim & Pim
Dag Kim
We hadden afgesproken om een correspondentie op te starten om het werkproces in kaart te brengen en als een soort dramaturgische reflectie. Ik schrijf je nu deze eerste brief nadat ik 2,5 week in Brugge heb gezeten voor onderzoek.
In die paar weken stond het begrip ‘tijd’ voor mij centraal. Ik heb veel wandelingen door en uit Brugge gemaakt, en het viel me telkens weer op dat de stad alles naar de periferie duwt. De binnenstad van Brugge is natuurlijk één groot openluchtmuseum dat alleen terugverwijst naar een specifieke periode van de middeleeuwen. Het lijkt wel alsof alle tijdslagen daarna en daarvoor worden weggepoetst, of zoveel mogelijk uit het zicht worden gebracht. In sommige straatjes lijk je echt in de middeleeuwen te belanden, alsof Brugge een soort historische tunnelvisie heeft. Dit voelde na een paar dagen behoorlijk claustrofobisch en ik kreeg de behoefte om te zien waar deze fictie ophield.
Toen ik mijn eerste lange tocht naar de periferie van Brugge ondernam, liep ik het kanaal richting Nieuwege af. De ervaring van een rechte lijn te volgen, maakte dat ik goed kon waarnemen waar de rafelranden van de stad zich begonnen te tonen. Brugge heeft best een strakke onzichtbare lijn waarachter de keurigheid verdwijnt. Toen ik de Houtkaai afliep en onder de N9 door liep begon het afval al aan de kant van de weg te staan. De eerst nog keurige gazonnetjes veranderden in losse graspollen en er vielen al wat gaten in de weg. De huizen deden ook niet meer alsof ze gebouwd waren in de 12de eeuw en waren allemaal wat slechter onderhouden. Het luchtte me op dat de aandacht van de stad verslapte. Toch was alles 'mensgemaakt'. Ik had verwacht om de natuur in te lopen, en ik ging dan ook op zoek naar bosjes. Ik vond even verderop het Waggelwaterbos en hoewel het een stukje wildernis leek, bleek het gewoon een veronachtzaamd stuk bouwgrond te zijn waarop er dingen zijn beginnen groeien in de jaren ’70. De tegenstelling tussen stad & natuur gaat dan ook niet echt op hier. De mens heeft een hand in alles gehad, ook al ging dat niet altijd met aandacht.
De diersoort waar ik hier onderzoek naar doe is het wilde paard. Alle paarden die we nu kennen stammen daar vanaf, maar zijn allemaal gedomesticeerde beesten. Ongeveer 10.000 jaar geleden besloot de mens om het paard in huis te nemen, en sindsdien is de wilde variant langzaam uitgestorven. Ook daar heeft de mens een hand in gehad. Enerzijds door het als gedomesticeerd beest te bewaren, anderzijds door de wilde paarden te bejagen.
De Amerikaanse futuroloog Stewart Brand heeft het concept van ‘the long now’ ontwikkeld. In de tijdschaal van de aarde leven we in en veel langer nu dan de enkele dagen, weken of jaren die wij nu noemen. Het nu voor Brand is de afgelopen 10.000 jaar en de komende 10.000 jaar ineen. Vanaf de laatste ijstijd tot de volgende. In deze optiek is de hele geschiedenis van de mens deel van het nu, en bestaat er dus nog geen vroeger of later. Terwijl ik door het Waggelwaterbos loop, vraag ik me af hoe ik dit lange nu kan ervaren. Als bijna elk stukje grond hier in de afgelopen 10.000 door de mens bewerkt is, dan lukt het niet door zogezegd ‘de natuur’ te willen ervaren. Want dan zou ik in dat bosje in een soort fictie rondlopen, een fictie die niet veel verschilt van de binnenstad van Brugge. Hoe kan ik dus de afgelopen 10.000 jaar ervaren alsof ik er nog middenin zit, in plaats van het als een ver-achter-mij-gelegen tijd te beschouwen? Terwijl ik door het Waggelwaterbos loop, doemt er een bankje op waar ik over deze vraag wat verder nadenk. Overal om me heen zijn eiken, kikkerdril en opgeschoten gras.
Ik hoop er met dit project een klein antwoord op te vinden.
Veel liefs,
Pim
***
Hoi Pim,
Wat grappig dat je in Brugge zit. Heb je ooit die film 'In Bruges' gezien? Met Colin Farell? In die film zegt hij: "Bruges is a shithole". Zijn personage had hetzelfde claustrofobische gevoel als jij. Later excuseerde hij zich voor die uitspraak voor de Bruggelingen. Hoewel die zin gewoon in het scenario stond.
Mijn grootvader komt uit Brugge. Dus mijn voorouderen zijn van daar. Wat dat betekent weet ik niet. Een paar jaar geleden verkondigde de burgemeester van Brugge dat armoede in Brugge bestreden was. Wat hij daarmee wilde zeggen is dat hij de huurprijzen zo had opgetrokken zodat alle mensen die onder een bepaalde levensstandaard leefden, het zich niet meer konden veroorloven om in de stad te wonen en armoede dus 'succesvol' teruggedrongen was naar de perefirie en dus zo ook uit het zicht van de burgemeester.
Hij is allicht het soort type dat denkt dat als je maar overtuigend genoeg de andere kant uitkijkt, de problemen ook daadwerkelijk verdwijnen. Ik denk nochtans dat kleuters daar zo rond de leeftijd van 4 jaar overheen groeien. Maar zoals sommige volwassenen nooit uit de anale fase komen, zo ook is het Brugs beleid misschien nooit de Kiekeboe-fase ontgroeid. Of heeft het last van psolistische neigingen: overtuigd van de gedachte dat George Berkeley's boom geen geluid maakt in dat mensloze bos. Al is dat een slechte interpretatie van die theorie. Ik hoop dat je even snapt welk punt ik hier probeer te maken.
Ben je niet in Damme geraakt? Damme, Sijsele en al die dorpjes tussen Brugge en Eeklo hebben vrij veel natuur. Al is de meeste natuur ook onderhevig aan landbouw. Misschien noem jij dat geen natuur. In België moet je erg je best doen om natuur te ontmoeten die niet door mensenhanden is gegaan. Heb je dat in Nederland nog wel dan? Ik denk dat Boekhoute, Bassevelde en de polders van Assenede het grootste stuk natuur nog hebben. En in de Vlaamse Ardennen heb je ook nog wel stukjes die op natuur lijken.
Herinner je je nog bij de lessen Architectuur uit onze opleiding dat Brugge en Gent als casussen tegenover elkaar werden gezet? Waar Gent dan de stad was waar architectuur als iets dynamisch werd ingezet en eclecticisme toelaat in zijn bouwplannen en Brugge vooral voor behoud gaat en meer rigide is in zijn stedenbouwkundige plannen. Inderdaad werden ook toen de woorden gebruikt: 'stad als een dood museum'. Volgens mij wonen er ook erg weinig mensen nog in Brugge, maar dat ben ik niet helemaal zeker.
Ik kan me niet inbeelden dat hier ooit wilde paarden hebben gewoond. Vlaanderen lijkt in alles gematigd. Zelfs als het stormt is het een kleine storm die niets voorstelt - als hij al doorbreekt - en wanneer het regent, dan gaat het meestal om motregen. Er is niets wilds aan Vlaanderen. Of toch niet dat ik zie.
Bob Van Reeth zei ook dat het meest typerende aan België de achterkant-huisjes zijn die je kan zien vanuit de trein. Volgens mij lopen daar ook wandelpaadjes tussen die huisjes en het treinspoor.
Ik kom uit een heel klein dorp niet zo heel ver van Brugge, uit Boekhoute, en toen bracht de boer nog echt de melk in van die kannen - metalen kannetjes - op een kar getrokken door twee boerenpaarden. Ooit bracht hij een gigantische tijger voor me mee. Een soort knuffel weet je wel? Maar groter dan ikzelf. Ik mocht die tijger niet aannemen van mijn moeder en ik heb daar zeker drie dagen om gerouwd. Ik wou heel erg graag een wilde tijger.
Ik heb geen idee hoe je het nu van vroeger kan terug vinden in een fictief middeleeuws dorp. Heb je ooit Agamben gelezen? Die schreef eens dat elke revolutie die heeft plaatsgevonden in het verleden, is voorafgegaan door een paradigma shift van het concept tijd. Niet per se alleen theoretisch denk ik, maar ook affectief. Dat dus voor er daadwerkelijk een revolutie kan doorbreken, er een moment aan moet voorafgaan waarin tijd radicaal anders wordt beleefd dan voorheen. Misschien zit je met je focus op tijd, dus intuitief op de goede weg?
Groetjes!
Kim
***
Dag Kim,
Het is alweer een tijdje geleden dat ik je geschreven heb, eigenlijk al een hele tijd geleden. Ik heb er al een paar keer aan gezeten, maar telkens kwam er iets tussen. Maar dan nu toch.
De laatste keer schreef ik je over welke rol de tijd speelt in mijn onderzoek. Die rol is alleen nog maar groter geworden, maar ik wil in deze brief graag enkele zijdelingse gedachtes over de ruimte met je delen. Het onderzoek dat ik aan het voeren ben, legt namelijk verschillende ruimtes naast elkaar en poogt een ruimte anders voor te stellen.
Zo vraag ik je om plaats te nemen op een bankje in de stad en de menselijke aanwezigheid weg te denken uit het uitzicht dat je daarvandaan hebt. Dat is natuurlijk onmogelijk, want wat zou je dan moeten denken? Letterlijk alles wat je in een stad ziet, heeft iemand daar ooit bedacht en neergezet - tot het gras en de bomen aan toe. Je kan dus niet echt iets extrapoleren en bijvoorbeeld zeggen: "Oh, dan is dit een bos". Want wie heeft de bomen daar geplant? En zijn die bomen dan wel inheems, of zijn ze eigenlijk afkomstig uit andere werelddelen? De vraag is voor mij vooral een uitnodiging om voorbij het vaststaande te denken.
Richard Sennett geeft in zijn boek 'Stadsleven' mooi aan wat voor mentale gevangenis een stad geworden is. Vroeger was er in het Duits de uitdrukking "Stadtluft macht frei". Als je de ongelukkige connotatie met Auschwitz even wegdenkt dan is het vooral een uitdrukking die veel zegt over de stad aan het einde van de 19de eeuw. Het was een plek waar je kon zijn wie je wilde, een plaats waar veranderlijkheid en expressie belangrijk waren. Hij geeft het voorbeeld van een Italiaanse goudsmid die voor verschillende opdrachtgevers verschillende gedaanten aannam. Voor de één was hij een dichter, voor de ander een huursoldaat. De stad gaf hem die vrijheid om een kameleon te zijn. Als Sennett deze anekdote in Japan aan zijn leerlingen vertelt, vertaalden zij de uitdrukking als ‘het dragen van verschillende hoeden.’ Sennett haalt hieruit de wijsheid dat waar het leven open is, het ook veellagig wordt.
Openheid en aanwezigheid zijn ook twee begrippen die ik bewust meeneem in het maakproces. Het gaat mij dan niet zozeer om de open stad, maar om het openen van de omgeving. We zetten de stad zeker vast voor onszelf als stadsbewoners, met de intrede van steeds meer regels en bewakingscamera’s, stadswachten en soms zelfs het leger, maar nog meer maken we hem onbewoonbaar voor andere soorten. Ik heb het gevoel alsof we bij stedenbouw en stadsinrichting helemaal niet nadenken wat het voor andere dieren betekent om in zo’n betonnen en stenen omgeving te verblijven. En als we het doen, dan is het nooit een doorslaggevend criterium, maar eerder oplossingsgericht. Een groen viaduct is daar bijvoorbeeld een heel goed voorbeeld van. We zouden in de inrichting van onze omgeving veel meer verschillende hoeden moeten dragen, en bedenken hoe een stad er door de ogen van een vis, een kikker, een hond of een paard uit zou zien, nog voordat we de omgeving gebouwd hebben. De stad zou als een post-humanistische biotoop bedacht moeten worden, waarbij wij slechts één van haar bewoners zijn. Tot die tijd vrees ik dat we de omgeving van andere soorten alleen maar kleiner maken door de ervaring van de mens superieur te verklaren.
De audiowandeling beleef je het beste met een noise cancelling koptelefoon, waardoor al het achtergrondgeruis wordt weggefilterd en je in een soort van lege ruimte komt in je hoofd. Je hoort letterlijk niets. Het is een ruimte die er tegelijkertijd is en niet is. De stem die tegen je spreekt heeft geen naam noch gezicht, het is een beetje zoals de stemmen die Beckett in zijn latere werk opvoert. In een lege ruimte is er enkel het spreken. Ik wissel deze auditieve ruimte af met een boekje dat je als wegwijzer moet gebruiken. De ruimte van het blad is daarin nog een andere omgeving die je ervaart. Ik zie het boekje als een schetsboek, omdat ik het gevoel heb dit heel erg klopte met de inhoud van de wandeling. Niets is ooit af, alles is veranderlijk en wij zijn slechts op doortocht. Een wegwijzer is in die zin ook niet af, maar kan morgen bijgesteld moeten worden omdat er een straat is omgelegd of een woning gesloopt. Daarnaast vertel ik over een uitgestorven diersoort, en soorten zijn in de evolutie eigenlijk ook altijd schetsen die tot volgende schetsen leiden zonder dat er een eindpunt is waar die schetsen toe zouden moeten leiden. Over ‘het paard’ praten is daarom enigszins misleidend, want wanneer wordt een van de soorten die het paard voorafgaan paard? Die taxonomische indelingen zijn nooit harde lijnen, maar altijd vloeiende overgangen.
De omgeving die je doorkruist, is natuurlijk de derde ruimte die in het spel is. Het functioneert in de wandeling als een soort projectiescherm, waar je als toeschouwer je eigen wereld op projecteert. Soms werkt de omgeving mee met je verbeelding, soms werkt het tegen. Die weerbarstigheid maakt het interessant. Als het werk geslaagd is, ben je net als Marco Polo in Calvino’s 'Onzichtbare Steden' je eigen stad aan het maken in je verbeelding, of nog verder terug, je eigen toendrasteppe. Misschien dat de wandeling je bij momenten dat idee kan geven, dat er op dat moment meerdere steden zijn, één van beton en steen en één die enkel bestaat omdat jij die op dat moment bedenkt.
Tot zover mijn zijdelingse gedachtes.
Ik kijk uit naar je antwoord.
Groetjes!
Pim
Hoe gaan we om met het massale uitsterven van andere organismen in onze tijd? Voor PLAN B/Veldwerk voert Pim Cornelussen met Een soort van Stilte een onderzoek naar ecologisch geheugenverlies. Een oefening in organisme-overschrijdende empathie, een zoektocht naar hoe we kunnen voelen wat we hebben verloren. In de vorm van een wandeling kruip je als toeschouwer in de huid van een uitgestorven (of met uitsterven bedreigde) diersoort.
Lees hier meer over dit project.